Uit het boek: Provocatief coachen.
Opgeleid als Social Worker werkt hij vele jaren als therapeut in psychiatrische ziekenhuizen. Hij is tijdens zijn opleiding vooral getraind in psychoanalytische gesprekstechnieken en werkt via het ‘diagnose – recept model’: ‘Ik analyseer wat mis is met jou en schrijf een behandeling voor. Die voeren we uit en dan word je beter’. Met behulp van gesprekstherapie dient de cliënt zich bewust te worden van de oorzaken van emotionele problemen. Die zijn vaak terug te voeren naar de jeugd. Met het enthousiasme van een beginnend student stort Farrelly zich op zijn cliënten. Helaas met weinig succes. Vreemd voor hem, want hij past toe wat hij geleerd heeft. Waarom werkt het dan niet?
Zijn medestudenten wijzen hem op het werk van Carl Rogers. Deze heeft de cliënt-centered-therapy ontwikkeld. De leefwereld van de cliënt staat nu centraal en niet de visie van behandelaar.
Kernelementen van de gesprekstechnieken zijn invoelen, spiegelen, onthullen, feedback geven.
In zijn boek Provocative Therapy beschrijft hij hoe hij zijn vrouw tot diep in de nacht wakker houdt als hij zijn eerste patiënt heeft gecounseld volgens de methode van Rogers. Voor het eerst begrijpt en voelt hij hoe het is de patiënt te zijn, in plaats er van buitenaf naar te kijken! ‘Voor de allereerste keer begon ik te snappen hoe de dingen waren voor háár en niet hoe ze waren volgens (…) mij, haar familie of de rest van de wereld. Vanuit háár perspectief was haar manier van doen zinvol en zinnig. Het was een heel beangstigende ervaring – maar ook heel opwindend – om de wereld van iemand anders binnen te gaan’.
Hij is zo enthousiast dat hij in een zenuwinrichting gaat werken ‘met de ergsten van de ergen’ zoals hij het noemt, in een project van Carl Rogers. Hij verdiept zich in de leefwereld van de cliënten en behaalt in eerste instantie goede resultaten. Toch wordt hij op den duur steeds ontevredener met zijn effectiviteit als therapeut. Jazeker, de methode van Rogers levert meer op dan de Freudiaanse aanpak, maar hij heeft het gevoel dat er meer inzit. Hij merkt in de gesprekken dat hij steeds meer van zichzelf wil laten zien. Grappen wil maken met de cliënt. Zijn ergernissen uitspreken. De enkele keer dat hij dat doet, ziet hij onmiddellijk resultaat. Maar dat past allemaal niet zo binnen de Rogeriaanse stijl.
Het jasje van de Rogeriaanse aanpak past hem dan ook steeds minder. Hij wil zeggen waar het op staat, als mens tegen mens.
Als een cliënt voor de zoveelste keer vertelt dat hij toch maar beter zelfmoord kan plegen en hij verveeld luistert, vraagt de cliënt aan hem: ‘wat denk je eigenlijk?’ En hij antwoordt: ‘nou, eerlijk gezegd: ik vind je verhaal zó goed, ik zou het maar doen!’ De cliënt schrikt en gaat meteen de andere optie - blijven leven - verdedigen. Frank Farrelly denkt: ‘Dit is goed, dit werkt!’ Hij gooit er nog een schepje bovenop waarbij hij steeds uitdagender en grappiger wordt en de cliënt steeds sterker aangeeft waarom zijn leven wel degelijk zin heeft.
Het is deze opstapeling van leerervaringen die Farrelly doet inzien dat hij intussen een eigen methodiek ontwikkeld heeft. Hij geeft er ook een naam aan: provocative therapy. Farrelly ziet provocative therapy als een evenknie van de client-centered-therapy. Beide beschouwt hij als onderdeel van psychoanalyse.